Aldus sprak Number Six, krijgsgevangene op een eigenaardig idyllisch eiland in de Engelse serie The Prisoner (1967). Deze serie wordt kort aangehaald door Mann, Nolan en Wellman als voorbeeld van de Panopticon-maatschappij. Number Six is vastberaden aan het Alziend Eiland te ontsnappen maar dat gaat niet zonder slag of stoot.

Dergelijke fictie met de huidige realiteit vergelijken gaat mij wat ver, zeker nadat Sander Flight in tamelijk overtuigende retoriek de Nederlandse surveillancesituatie heeft gekenschetst: het ontbreekt aan de mankracht om al dat beeldmateriaal, dat onophoudelijk voort blijft rollen uit de duizenden camera’s in het Nederlandse straatbeeld, te bekijken. “A messy infinity of ‘Little Brothers’ rather than one omniscient ‘Big’ Brother.” De hoeveelheid data groeit exponentieel en meer! Hoe kan een willekeurige instantie dat tempo ooit bijbenen? In deze beeldinflatie schuilt ook de waarborg van post-technocratische anonimiteit, want hoe vind je wat je zoekt, als je al iets zoekt?

Mann, Nolan en Wellman suggereren sousveillance als het wapen van de Little Man tegen de Big Man, refererend aan technopessimist Aldous Huxley. Het grote kwaad moet met zijn eigen wapens bestreden worden, is de insteek. Sander Flight stelt echter dat dergelijke ondernemingen getuigen van omarming van het Panopticon, terwijl dat juist bestreden wenst te worden. Sterker, sousveillance maakt de database van beeldmateriaal alleen maar groter. Wij weten inmiddels dat dat bijdraagt aan chaos en anonimiteit, maar dat is niet het voornaamste doel van sousveillisten. Zij zien een vervaarlijk monster in surveillance. “To be sure, there are people with hobgoblins in their heads, and such people will never feel safe no matter what the objective circumstances are.”

Jacobs’ stoeprand geldt als sterke metafoor voor de virtuele ruimte waar onze persoonlijke gegevens in worden vastgelegd: een abstractie die slechts bestaat bij de gratie van de aanpalende abstracties. Sousveillisten vrezen de digitale ogen van de supervisor die schuilt in de nok van het Panopticon. Maar vrezen zij de doeleinden van het beeldmateriaal of de eventualiteit gefilmd te worden? Het idee dat we bekeken worden beïnvloedt ons gedrag. Zien we de camera over het hoofd, dan faalt het Panopticon; zijn we ons er te zeer van bewust, dan is het succesvol. Sousveillisten omarmen het Panopticon terwijl ze dat juist proberen te bestrijden. “Everyone must use the streets”, er omheen lopen uit angst opgemerkt te worden merkt ons als deviants en daarmee kruipen we in wolfskleren. Beter brengen we surveillance op een speelse, artistieke manier in kaart in plaats van links-reactionair de hakken vol in het zand te zetten. Daarmee behouden we in ieder geval de illusie van persoonlijke vrijheid.

Voor argwanende, half-geïnformeerde technofoben schreef Thomas Gray in 1724: “[T]hought would destroy their Paradise. No more; where ignorance is bliss, 'tis folly to be wise.”