Jan Maarten Praamsma verzorgt de derde themamiddag in het kader van de pedagogische verantwoordelijkheid. Allereerst vraagt hij de groep naar een definitie van pedagogiek, of een doelstelling die de pedagoog moet hebben en wat de docent als taakomschrijving heeft. Dit naar ons eigen inzicht. Ik kom met het volgende:

  1. De essentie van pedagogiek is op een effectieve manier jonge mensen te vormen tot gecultiveerde individuen;
  2. De leraar heeft tot taak kennis en cultuur over te dragen in een ethisch (en pedagogisch?) verantwoorde context.
Vervolgens vraagt Praamsma naar sleutelwoorden die gelden voor pedagogiek. De volgende worden genoemd:
  • behoefte;
  • volwassenheid;
  • eisen en regels;
  • compassie en vertrouwen;
  • autonomie;
  • normen en waarden;
  • identiteit;
  • reflectie en confrontatie;
  • verantwoordelijkheid;
  • voorbeeldfunctie;
  • sociale en morele regels.
Wat is opvoeden? We kijken een filmpje over de Nederlandse Onderwijscanon. Wat duidelijk wordt is dat onderwijs in Nederland steeds maar blijft groeien, en dat dat een beweging is die nog maar 100 jaar oud is. Het hangt samen met het maatschappelijk proces, de ontwikkeling van de maatschappij. Het heersend onderwijsprincipe is gebaseerd op onze sterfelijkheid, hierdoor is er een continue noodzaak aan overdracht van kennis en cultuur. Dit is ondergebracht in het instituut school. Doordat de maatschappij steeds complexer wordt en van een ieder wordt verlangd een bepaalde rol in de machinerie tot zijn of haar rekening te nemen, is vroege scholing en door- en omscholing van groot belang. Thuisonderwijs zoals dat vroeger gebeurde wordt ontoereikend door de vele eisen waaraan het individu moet voldoen. Ondanks de onophoudelijk vraag naar onderwijs is het wel het voornemen van de pedagogiek om zichzelf op te heffen. Als de pedagoog zijn werk goed doet is hij uiteindelijk niet nodig. Door sterfelijkheid en de cyclische aard van het bestaan wordt de onderwezene uiteindelijk zelf de onderwijzer en zet de pedagogische traditie zich voort. In meta-perspectief moet nu dus ook het onderwijs zichzelf onderwijzen en de methodes van leren leren doorgeven aan zij die het leren leren willen leren. Opvoeden wordt met het institutionaliseren van het onderwijs een een belangrijke taak van de docent/onderwijzer. "Alles wat een leraar doet is pedagogiek." Onderwijs is een bijzondere vorm van opvoeding. De kern van pedagogiek is het opvoeden tot volwassenheid, waarin het streven van zelfopheffing van de volwassen pedagoog besloten ligt.
 
De pedagoog stuurt aan op het door de onderwezene "zelfstandig volbrengen van de levenstaak." In seculiere (post-)moderne tijden kan die levenstaak bevraagd worden. Het is alleszins niet gangbaar meer om dat in dienst van een groter narratief te plaatsen. Toch hanteren we deze term nog, want de levenstaak kan door een ieder zelfstandig ingevuld worden als de pedagogiek toereikend is. Hoe realiseren we een zelfstandige volbrenging van die levenstaak, als pedagoog?
  1. Door zelfbeschikking aan te leren;
  2. Door reflexieve vaardigheden aan te leren;
  3. Door aan te leren eigen doelen te stellen;
  4. Door autonomie aan te leren.
Communicatie en kritisch burgerschap maken ook deel uit van een zelfstandig en volwassen individu. Hierbij kun je je afvragen hoe de taakverdeling tussen het instituut school en de thuissituatie is.
 
De pedagogische relatie is asymmetrisch, wat hiërarchisch bewustzijn impliceert. De relatie tussen volwassenen is symmetrisch. De pedagoog streeft naar het symmetriseren van de relatie met zijn "discipel". Hierbij kan de verantwoordelijkheid voor de leerling worden afgeworpen en neemt de leerling uiteindelijk die taak geheel of gedeeltelijk over als hij mentor, onderwijzer of vader/moeder wordt. Voor beginnende leraren is het aannemen van die asymmetrische houding een probleem. Het vergt een bepaald perspectief dat niet vanzelf komt. Het heeft een zweem van superioriteit, maar met goede bedoelingen. De manier waarop de docent over de klas regeert kan twee karakters hebben:
  1. Macht: invloed die zelfstandigheid van de leerlingen inperkt door het agressieve overwicht van de machthebber. Macht is niet erkend maar geforceerd en kan leiden tot dissident gedrag van beneden uit.
  2. Gezag: erkende, vertrouwde invloed in een van nature asymmetrische relatie die ruimte en sturing biedt aan de leerling en dus tot zelfstandigheid leidt. Er bestaat minder reden voor dissidentie.
Macht leidt tot een falende pedagogiek. Vergelijk dit met politieke systemen en onzelfstandige naties als Cuba of Noord-Korea. De macht van de leider is daar een wet van Meden en Perzen en biedt geen ruimte voor interpretatie, en daarmee smoort het de groei van de natie. Gezag is echter, in democratieën als Nederland, ook niet altijd rozengeur en manenschijn. Maar daarover kan gestemd worden. Niet dat dat een gezond bestuur garandeert, het leidt soms tot trage bureaucratie, maar dat is een andere discussie. In mijn optiek is een goede leraar een niet-gekozen maar aanvaarde gezagvoerder. Wat helpt bij het hebben en houden van gezag is vakbekwaamheid en deskundigheid. Een gebrek hieraan leidt tot het falen van de rol als gids naar volwassenheid en zelfstandigheid en ondermijnt het gezag. Een leerling heeft goed door of iemand verstand van zaken heeft en als dat zo blijkt te zijn zal de leerling zich ook onderwerpen aan het intellectuele overwicht van de onderwijzer/pedagoog. Naast vakbekwaam moet de onderwijzer ook rechtvaardig zijn. Daarnaast moet er tijd gegund zijn om de onderwijzer en de leerling elkaar te laten leren kennen. Slecht leraarschap is koren op de molen van vervelende kinderen.
 
Hoe hou je pedagogisch orde? Dat hangt af van 3 zaken:
  1. Wat is de inhoud van het vak? Bestaat er interesse voor of heeft het vak een obligaat karakter?
  2. Hoe wendt de onderwijzer zijn karakter en vakkennis aan? Is hij charismatisch of leunt hij op technieken?
  3. Wat wordt er van de klas verwacht? Zijn de doelstellingen realistisch of niet te simpel? 
  4. Hoe gaat de onderwijzer met de groep om? Is er sprake van conditionering of beloning?
Als de onderwijzer een stukje vrijheid aan de groep schenkt, duidt dat op vertrouwen. Omgekeerd gaat de groep uit van een vertrouwen in de leraar. Vice versa erkennen de groep en de leraar elkaar zo in een asymmetrische relatie met wederzijds vertrouwen. Straffen of inconsequent zijn ondermijnt dit vertrouwen. Consequent handelen maakt de leraar voorspelbaar en betrouwbaar. De regels en kaders zijn dan duidelijk waardoor de groep of enkele raddraaiers binnen de groep minder snel geneigd zullen zijn om de leraar te testen of anderszins ongewenst gedrag gaan vertonen. Als orde willekeurig wordt door onvoorspelbaarheid verliest de leerling de vrije ruimte om zichzelf te ontwikkelen. Óf de leerling zal zich afloat voelen, óf hij zou zich vastgeketend voelen. De gulden middenweg, een beperkte vrije ruimte, is dan het beste. De leraar leidt en stelt een duidelijk kader waarbinnen de leerling zijn vrije ruimte kan benutten. Dat leidt tot een pedagogisch helder klimaat.
 
Pedagoog Luc Stevens deelt het pedagogisch klimaat op in 3 focale punten:
  1. Autonomie: voorspelbaarheid en consequentheid maken de leerling zelfbeschikkend en autonoom binnen de door de docent gestelde ruimte.
  2. Competentie: succeservaringen moeten leiden tot het meester maken van stof of vaardigheden; hij heeft iets geleerd en voelt dat ook.
  3. Relatie: de leerling voelt zich gekend binnen de pedagogische kaders en situatie. De sociale structuur is duidelijk, tussen leerlingen onderling maar ook naar de leraar toe. Dit grijpt ook terug op de asymmetrische relatie, duidelijke verhoudingen helpen de orde. Dit geldt vooral voor de onderbouw. Bovenbouwers kunnen de regels van orde abstracter en individueler toepassen.
Welke van de drie door de leraar op gefocust wordt (en dat is bij elke leraar anders) bepaalt het aspect van groei binnen de klas. De leraar moet een voorkeur kiezen en daar zijn aanpak op afstemmen. Voor mij persoonlijk geldt het autonomie-principe. Dat hangt ook samen met mijn vak, dat behoort tot de geesteswetenschappen. Hierbij is het niet van het hoogste belang een toereikend inzicht te vormen in het geesteswetenschappelijk curriculum (al kan dat geen kwaad) maar is het voornaamste dat een leerling zich een gedachte of mening kan vormen. Het belangrijkste aan het vormen en hebben en uitdragen van die mening is het besef dat een mening geen statisch gegeven is, maar dat hij kan veranderen bij hogere blootstelling aan situaties en inzichten. Eens de leerling zich de dynamiek van zijn eigen opvattingen erkent en begrijpt is het belangrijkste voorwerk tot verzelfstandiging van het denken gedaan. Autonomie en zelfstandig denken zijn dus mijn speerpunten. Dat is binnen het institutionele systeem soms moeilijk, zo merk ik aan de klassen die ik tegenkom bij stage. De hogerejaars beschikken over een ontvangmodus die wenselijk lijkt maar eigenlijk gebrek aan ontvankelijkheid verraadt. Ze zijn gedrilled door het systeem, geconditioneerd om te zitten en te luisteren, maar dat betekent niet dat ze het ook opnemen. Daarvoor is interactie (sociaal constructivisme, het samen werken aan een inzicht) veel belangrijker. Daar zit een manco in het systeem, een ongewenst bijproduct van de asymmetrische relatie, wellicht veroorzaakt door een te beperkte vrije ruimte of te beperkte mogelijkheden die vrije ruimte te benutten. Totale vrijheid kan door deze leerlingen als heel beangstigend worden ervaren, zo heb ik gemerkt bij het toestaan van eigen initiatief voor het ontwerpen van een eigen lesplan. De praktijk en de theorie zouden elkaar hier moeten helpen, maar als primair probleem zie ik het absolutistische "zwijg en leer"-karakter van De Breul.
 
Praamsma haalt pedagoog Imelman aan, die twee vragen stelt:
  1. Wat moeten we leren?
  2. Waarom moeten we dit leren?
Dat lokt uit tot reflectie op het eigen vak. Wat is het belang van kunstonderwijs? Dit vraagt om nadere uiteenzetting van mijn ideeën en overtuigingen. Kunst lokt uit tot het vormen van een smaakoordeel. Algemene vorming en autonomie en (zelf)kritiek wordt gefaciliteerd door reflectie op cultuur en de manifestatie ervan. Kunstobjecten en culturele uitdragingen zijn concretiseringen van individuele en sociale opvattingen. Door de eigen opvattingen te spiegelen aan die van een ander kan kunstonderwijs tot een culturele, hypothetische dialoog aanzetten die emotionele ontwikkeling bewerkstelligt. Daar begint dan ook het zelf-denken en het vormen van de mening en logischerwijs daarop volgende bijstellen ervan. Het cultiveren van het Zelf is ook wel het vormen van een zelfstandig zelf, in hoofd, hart en handen (om aan te sluiten op Taco Visser).
 
De pedagogische paradox is te groeien door beperkingen. (Zie ook Zizek :).) Zonder kaders kan een leerling ook niet groeien, kan niets benaderd worden (er is altijd een invalshoek nodig) en niets begrepen worden (omdat het ergens in moet "vallen", remedial) en dus ook geen voortgang plaatsvinden. Beperkingen zorgen voor focus. De pedagoog voorziet in focus in een gezonde asymmetrische vertrouwensrelatie.