Ik citeer uit mijn vakautobiografie:

"De mogelijkheid om het belang van expressie over te kunnen dragen en te reflecteren (...). Kunstonderwijs moet ook leren dat kunst niet iets elitairs is of slechts weggelegd voor de bevoorrechten. Kunst is een manier van kijken en dat hoeft niet per se in een instituut te gebeuren. Het schoolvak kunst vertegenwoordigt een belangrijk deel van de individuele ontplooiing en algemene ontwikkeling. School hoeft niet alleen maar te beantwoorden aan de verwachtingspatronen van de zakelijke maatschappij. Het is geen fabriek voor stropdassendragers, maar zou zich juist ook meer moeten toeleggen op het overdragen van een creatieve denkwijze."
 
Daar ben ik het nog steeds roerend mee eens, maar wat veranderd is is het methodisch inzicht. Of in ieder geval ben ik me bewust geworden van de noodzaak aan een methode om de vaardigheden die bij kunsteducatie komen kijken te oefenen en aan te scherpen. Hoe langer hoe meer ga ik me verzetten tegen standaardisering en toetsing. Toetsen betekent producten langs een meetlat leggen en er een standaardevaluatie aan verbinden. "Standaardisatie van onderwijsprogramma’s draagt bij aan de transparantie van diploma’s: wat kunnen werkgevers verwachten van iemand met een bepaalde onderwijskwalificatie?" (Van de Werfhorst & Mijn) Oftewel: standaardisatie betekent maatschappelijk (onder)geschikt maken, de weg naar systematische conformering. Hier is geen ruimte voor individuele ontplooiing. En dat is een kwalijke zaak. Het belangrijk om het individuele leerproces van elke afzonderlijke leerling te faciliteren en daarover een evaluatief oordeel te vellen, afgeleid van het proces. Maar hoe dat moet gebeuren is de volgende vraag...
 
Gedurende mijn praktische onderzoek naar onderwijs in de breedte en de plaats van kunstonderwijs daarin is me duidelijk geworden dat de manier waarop regulier onderwijs met kunstvakken omgaat onbevredigend is. Ze hangen er maar een beetje bij, is de tendens. Terwijl juist bij kunstvakken een begin kan worden gemaakt met het (her)vormen en aanscherpen van vaardigheden van leerlingen. Vaardigheden die zich uitbetalen over de gehele breedte van het curriculum. Van de Kamp (2010) beschrijft hoe ze een hybride kunstonderwijs voor zich ziet waarin al het goeds van modernisme en postmodernisme worden verenigd en die bijdragen aan het ontwikkelen van verdiepend inzicht door activatie via kunstonderwijs. Het doen van kunst is daarbij een essentiële schakel naar het diepere inzicht en het begrijpen van wat kunst is, met als logisch gevolg het inzicht in het zelf en hoe receptie, expressie en reflectie in een lijn te plaatsen zijn. Via kunstonderwijs kan de leerling inzicht krijgen in het leerproces, zowel individueel als in een team, met aandacht voor wat er nu is en wat er kan zijn. De ruimte tussen die twee is geheel ter invulling van de leerling. De docent heeft tot taak die ruimte door de leerling zelf in te laten vullen. Voorbeelden van hoe een proces zou kunnen verlopen gaan vaak als overdreven kapstokjes leiden: de creativiteit van de leerling gaat erin verloren want de leerling begrijpt niet goed wat een proces is, of in ieder geval weet hij niet hoe het vorm te geven. Dat komt door de productgerichtheid van het onderwijssysteem: je moet iets overleggen ter toetsing, dat iets is een product en daar werk je aan. Maar het concept proces is daarbij grotendeels onbekend gebleken. Een proces maak je niet doelgericht. Een leerling die zichzelf afvraagt hoe hij het proces moet vormgeven is een leerling die het niet begrepen heeft. Dat proces komt namelijk als vanzelf wanneer de leerling een conceptuele weg in slaat, of probeert te slaan. De beweging naar het doel IS het proces, maar het proces zelf wordt vaak als doel op zich gezien. Idealiter vertaalt het proces zich naar een niet-doel maar middel, waarbij het eindproduct continu verandert en vervormt tot de leerling een vorm vindt die per ongeluk of bij toeval ontstaat. Teveel is er sprake van een uitgestippelde route naar het eindproduct en laat het proces zich kenschetsen door telkens hetzelfde maar dan anders terwijl het juist alle mogelijkheden zou moeten aftasten alvorens tot die eindstaat te komen. Er moeten heel wat darlings gekilld worden voor er een zinnig proces als vanzelf ontstaat op weg naar een doel. En dan mag dat doel ook niet te expliciet worden geformuleerd omdat het productgerichte onderwijssysteem doet vermoeden dat dat doel een in steen gehouwen richtlijn is, terwijl het in kunstvakken eerder een excuus is om een proces te zien. De leerling moet dus eigenlijk voor de gek worden gehouden, in een conceptuele val worden gelokt waaruit een proces plotsklaps ontstaat. Een goede oefening die me daarvoor nu te binnen schiet is het maken van iets en het vervolgens slopen ervan, om met de restanten weer iets te maken. Dan wordt het proces duidelijker en wellicht inzichtelijker voor de leerling.
 
Goed, kortom valt te zeggen dat mijn visie op kunstonderwijs inhoudt dat kunstonderwijs aan de basis van het onderwijssysteem zou moeten liggen. Nu wil ik me niet meteen een cultuurprofielschooladagium aanmeten a la Amadeus omdat ik dat nog teveel een modeverschijnsel en toverwoord vind, maar dat de juiste attitude en de kiem voor maatschappelijke verandering ligt in kunstonderwijs is mijns inziens een hard feit. Nu is het nog zaak die potentie te verwezenlijken en het procesgerichte onderwijs vanuit de onderste regionen van de onderwijspraktijk door te doen lekken, bottom-up, naar de top van het timpaan van het onderwijsinstituut. Met mensen als Van de Kamp, Van Heusden en Vermunt achter mij moet dat toch wel ergens kunnen lukken, al lijken hun publicaties onder het onderwijsgepeupel weinig effect te sorteren. Aan de andere kant moet er altijd een avant-garde blijven zijn. Zo gauw deze zichzelf opheft, door realisatie van de revolutionaire beginselen, zal hij institutioneel zijn, de nieuwe Orde, en zal een nieuwe avant-garde zich opwerpen. Moet ik dan mijn idealen realiseren of kan ik ze beter bewaren als voortstuwende kracht achter mijn idealisme? Een tweeledig lot is mijn eventuele einde: wegzakken in een lijdzame lethargie door institutioneel gemekker of vastgroeien in de nieuwe orde waarbij mijn eigen idealen het nieuwe instituut worden. Hoe dan ook lijkt het instituut onafwendbaar mijn voorland.
 
Maar vooralsnog wil ik dat de pret niet laten drukken! Mijn voorkeur gaat uit naar een mix van Kunstgeschiedenis en Kunst Algemeen, zonder een dwingende methode maar met een eigen invulling op basis van literatuur van bijvoorbeeld Van de Kamp, die de nadruk legt op proces. Om dat proces ten uitvoer te brengen is een praktische component aan het onderwijs noodzakelijk, vandaar dat ik de verdieping van Kunst Algemeen wil combineren met de praktijk van Tekenen/Kunstgeschiedenis. Teveel theorie is ook niet leuk.