Bij de eerste tutorbijeenkomst, die door bijna iedereen bezocht is, ben ik er gelijk maar met het gestrekte been in gegaan: weet waar je aan begint! LAS profileert zich bij voorkeur liever niet als een alles-kan-studie, maar eerder als een alles-moet studie. En met alles bedoel ik “zoveel mogelijk” om juist tussen de kieren van de disciplines door het potentieel van interdisciplinariteit te gaan begrijpen.

In het volgende een uiteenzetting van de bijeenkomst, op basis van enkele open vragen die de revue hebben gepasseerd.

Waarom LAS?

Er zijn grofweg twee ingangen bij LAS, getypeerd naar het soort student.

  1. Je hebt geen plan, vindt veel of bijna alles interessant en laat je graag verrassen.
  2. Je hebt een oriëntatie of vage contour van wat je wil gaan doen maar staat open voor suggesties.

Voor beide scenario’s zijn prima argumenten aan te dragen, en ik zal niet zeggen dat 1 van beide de beste is, maar hoofdzaak is dat je je gedurende de oriëntatieperiode ontwikkelt in het herkennen van overeenkomsten en het leggen van verbanden. Het gaat niet om wat je leert, maar om hoe je leert. Uiteindelijk is het leggen en begrijpen van verbanden ook een zaak van repertoire, dus je zult hoe dan ook op de inhoud in moeten gaan, maar de toegevoegde waarde zit hem in wat niet per cursus of per vak behandeld wordt, maar impliciet doch fundamenteel in een (disciplinaire) benadering besloten ligt. Dan gaat het over methode, techniek, perspectief,… Dat ga je herkennen als je het maar vaak genoeg ziet.

Uiteindelijk is het willen doen van zoveel mogelijk in zichzelf geen afdoende argument voor LAS, meer het bijkomende effect van vergelijken, evalueren en begrijpen van (inter)disciplinaire benaderingen voor complexe problemen. De wereld is complex, dat wil zeggen: alles in de wereld heeft meervoudige invalshoeken. Een probleem willen begrijpen kost veel tijd en energie, het willen oplossen nog veel meer. LAS’ers hebben een aangeboren idealistische predispositie die complexiteit te lijf te gaan, in al haar facetten. Dat veronderstelt niet een brede interesse, maar ook de vaardigheid in te zoomen — met behoud van context. De dynamiek tussen het geheel en de delen (komt straks nog aan de orde) geldt daarin als horizon of (meervoudig) kader. Uitsluitend op de breedte mikken is niet voldoende.

Vanuit de breedte (het algemene) inzoomen op een specifiek probleem (het particuliere) is het maken van een convergente beweging. Doorheen je studieloopbaan zul je dat voortdurend moeten doen, met theorie en gereedschap dat uitsluitend in een interdisciplinaire context bestaat en begrepen kan worden. LAS is veel meer dan alleen een breed perspectief; het perspectief heeft ook een kleur of invalshoek. Die zul je moeten ontdekken en voor jezelf moeten formuleren aan de hand van shared horizons en common ground. Uiteindelijk integreer je wat je leert met deze gereedschappen en is het die vaardigheid die je leert via een breed aanbod van parameters. LAS bewijst zich in de toegevoegde waarde van inzicht in breedte en samenhang, niet in een vergaarbak van op zichzelf staande kennislichamen.

De voor- en nadelen van LAS

We inventariseren eigenschappen van LAS die goed of minder goed kunnen uitpakken. Allereerst is er een potentieel nadeel in de verminderde mogelijkheid tot het vinden van aansluiting. Als LAS’er hop je van opleiding naar opleiding en breng je als vanzelf minder tijd door met studenten van de vakken die je bezoekt dan voltijdsstudenten in die richting. Daar staat tegenover dat je wel met je eigen LAS-collegae kunt associëren en specifiek LAS betreffende problemen kunt bespreken. De diversiteit aan stemmen, geluiden en perspectieven kun je met mede-LAS’ers delen, wat weer een voordeel is, want het interdisciplinair afstemmen met disciplinaire studenten is niet gegarandeerd. Ook vrijblijvendheid wordt als een voordeel ervaren, maar daaraan kleeft teveel de suggestie dat alles kan. Dat is niet onwaar, maar een zekere samenhang — ook al kun je die geheel zelf ontwerpen — wordt in vrijblijvendheid niet gewaarborgd. Uiteindelijk is het niet de bedoeling dat de verkenningsfase structureel over de studieloopbaan wordt doorgetrokken. Om met het eerste nadeel te beginnen moet (inter)disciplinaire aansluiting vanuit de student worden gefaciliteerd of ontworpen. Hoe die interdisciplinariteit er precies uit moet komen te zien is een taak die bij de student ligt, en waar die zich terdege van moet vergewissen. Blijft het te vrijblijvend en onsamenhangend, dan verliest LAS zijn meerwaarde en wordt het een multidisciplinair allegaartje in plaats van een interdisciplinaire integratie.

De ideale eigenschappen van een LAS-student

Vooraf constateren we dat de ideale LAS-student niet bestaat, maar we kunnen wel speculeren op welke eigenschappen helpen bij het doorlopen van een succesvol LAS-traject. Zo is er de 1) open-mindedness die van een interdisciplinair georiënteerde academicus wordt verpondersteld. Die open-mindedness biedt uitzicht op een zeer breed scala aan perspectieven, en daarom is het essentieel dat er een scherpe (zelf)kritiek tegenover staat. Zonder kritisch te reflecteren op het eigen handelen — de zelfdiagnose in groei en inzicht — leidt open-mindedness een donker bos in. Daarmee is het eerste continuüm uitgezet. We vinden nog 4 continua:

2) Zelfstandig / samenwerken

Een LAS’er doet zijn/haar werk alleen, soms in een groepje, maar per definitie extrafacultair. Het eigen groeiproces en de zelfdiagnose moeten autonoom worden gemeten, op basis van zelfstandig geslagen ankerpunten in de studieloopbaan. Tegelijk ontstaat zelfinzicht pas in de meting met anderen. De relatieve positie van de student bepaalt in samenhang de stand van zaken van het cohort en de studie zelf. Er is een doorlopende dynamische beweging tussen student en groep, tussen opleiding en universiteit en tussen het onderling samenhangende curriculum. De student zal autonoom én heteronoom moeten handelen om een goed evenwicht te vinden tussen de afzonderlijke delen. Zo leer je jezelf als professional, generalist, burger en onderzoeker in samenhang met je habitat beter begrijpen.

3) “Noord-Korea” / “Zwitserland”

Als het groepswerk betreft moet een LAS’er — net als elke andere student — zijn of haar verantwoordelijkheid nemen in het samenwerkings- en schrijfproces. Hoe stel je je op tegenover groepsgenoten? Hoe confronteer je een groepsgenoot met diens gedrag of werkhouding? En kun je de houding van afwisselende faculteiten aannemen of begrijpen? Als je afwachtend bent en te tolerant zal dat slecht reflecteren op het eindresultaat. Ben je te doortastend en assertief, dan hoeft dat ook niet altijd positief uit te pakken. Sta je voor een referendum of een spreekwoordelijk nekschot? Samenwerken komt neer op people skills, en verschillende mensen vragen om verschillende invalshoeken.

Eric Geiger schrijft over verschillende kleuren in leiderschapspersoonlijkheden: rood voor directional leadership, geel voor inspirational leadership, blauw voor operational leadership en groen voor collaborative leadership. Het zou interessant zijn deze 4 leiders gezamenlijk aan het roer van een groepsopdracht te zetten en de dynamiek te bestuderen.

4) Algemeen / particulier

Zoals al eerder beschreven maakt een LAS’er voortdurend inzoomende en uitzoomende bewegingen waarbij micro- en macroperspectieven worden geanalyseerd en vergeleken. In die heen-en-weerbeweging schuilt een latent begrip van de samenhang van complexe factoren die een probleem vormen. Hier is wellicht ook de kustlijnparadox aan het werk: het maakt niet uit hoe particulier of hoe algemeen je het probleem in kaart brengt, de lijn blijft te allen tijde complex en grillig. Een goede LAS’er zit voortdurend in suspensie tussen het algemene en het particuliere en leidt er inzichten aan af, leert zichzelf zo begrijpen en positioneren in complexe contexten. Teveel focus op de details of een te grote afstand moeten elkaar completeren, zonder verlies van diepte. Van compenseren of opheffen kan in die beweging geen sprake zijn. Deze beweging zit ook in de afwisseling tussen specifieke LAS-vakken en de profileringsruimte. Profileren is geen zaak van zo veel mogelijk, maar zo compleet mogelijk.

5) Idealisme / realisme

Als LAS’er moet je een idealist zijn: je hebt een innerlijke motivatie om met complexe materie aan de gang te gaan en originele of verrassende inzichten en oplossingen te formuleren. Dat maakt je tegelijkertijd ook een realist: je hebt het te doen met de gegeven situatie en die niet bagatelliseren of dramatiseren. Realisme schrijft voor dat je de wereld at face value neemt, een idealistische draai eraan vertaalt zich naar een constructieve of sturende invalshoek waarbij je de toekomst geschikt maakt voor jou, als onderzoeker en probleemoplosser, in plaats van dat je jezelf geschikt maakt voor de toekomst. Het is net zo min realistisch te veronderstellen dat de wereld blijft zoals-ie is als het idealistisch is om je te willen invoegen in een systeem zonder te aspireren daar een blijvende invloed op uit te oefenen.

De toekomst

Dat brengt ons bij het toekomstperspectief. Een LAS’er ziet zichzelf als een bemiddelaar, iemand die bruggen slaat tussen uiteinden van een probleem of een continuüm. Iemand die begrijpt dat problemen op die manier bestaan en altijd op talloze manieren verbonden zijn met omgevingsproblemen of -factoren. De toekomst ligt niet op je te wachten: de toekomst waar jij in past maak je zelf. Een LAS’er neemt verantwoordelijkheid. Voor zijn of haar deel en het deel dat er mee samenhangt. Een LAS’er streeft naar een completer begrip, een integrale samenhang van geheel en delen. Hij of zij ziet zichzelf als onderdeel van het probleem, maar ook als onderdeel van de oplossing. Een LAS’er is doorlopend aan het werk aan zichzelf en de context, om tot een ideale afstemming te komen. Een LAS’er dealt met de realiteit en maakt hem passend. De toekomst is aan LAS.