Gregorius, bisschop van Tours van 573 tot 594, beschrijft in zijn De virtutibus sancti Martini de wonderen die hij toeschrijft aan de heilige Martinus. Gregorius schrijft dit boek in de 6e eeuw in Tours, alwaar ook Martinus, volgens de legende, zijn mantel zou hebben gedeeld met een bedelaar: een teken van zijn barmhartigheid. Martinus was eveneens bisschop van Tours, van 371 tot 397. Gregorius schreef veel over de levens van oudere generaties (heilige) christenen, die moesten dienen als moreel kompas voor de christen van Gregorius’ eigen tijd en plaats, specifiek over de kerstening van Gallië. Elke beschreven heilige diende een christelijk moreel doel, waarbij Martinus voornamelijk symbool stond voor barmhartigheid, zoals ook wel blijkt uit Gregorius fervente verering van Martinus en de hoop die hij vestigt op Martinus als kruiwagen naar het Koninkrijk Gods.

In dit (tweede) boek zingt Gregorius de lof op Martinus in zestigvoud. Na het 59e wonder te hebben opgetekend is hij in afwachting van het slotwonder als hij plots wordt getroffen door een scherpe pijn in zijn linkerslaap. Hij beschrijft hoe hij vreest dat zijn hoofd barst, zo erg is de pijn. De volgende dag, nog altijd in pijn, richt hij zich in gebed tot de heilige Martinus en beroert hij met het gordijn dat de diens tombe (te Tours) afschermt de zere plek en terstond is zijn pijn verleden tijd. Drie dagen later wordt Gregorius echter opnieuw getroffen door heftige pijn, ditmaal aan de rechterkant van zijn hoofd. Wederom baat dezelfde remedie. Tien dagen later besluit hij tot een aderlating. Drie dagen na de aderlating is hij in de verleiding zijn eigen ader te laten omdat een demoon, zo zegt hij, hem heeft doen denken dat het probleem in zijn bloed zit en spontane aderlating de pijn zou doen verdwijnen. Daarop volgt een heftige hoofdpijn. Hij spoedt zich naar de kerk en bidt om vergiffenis voor zijn dwaze idee, beroert met zijn hoofd de wade die de tombe afdekt en de pijn verdwijnt.

Dit is het 60e wonder van het tweede boek waarmee Gregorius van Tours een totale inventarisatie van 100 wonderen van de heilige Martinus afsluit. Hij benadrukt nog even dat Martinus alle dagen vele wonderen doet geschieden, maar dat het te saai zou zijn die allemaal te documenteren. Tot slot richt hij zich nog in gebed tot Martinus en hoopt dat hij hem, Gregorius de zondaar, wil zegenen met gezondheid en inzicht in de goddelijke waarheid, hem wil behoeden voor de afschuwelijke extravagantie, hij zijn gedachten zuivert van kwade verlangens en dat hij al zijn fouten en misstappen vergeeft en doet verdwijnen. Dan zal hij zich scharen aan de linkerkant van de Rechter, bij het Laatste Oordeel, alwaar hij beschermd door de heilige Martinus zijn oordeel af zal wachten. Martinus zal hem zelfs beschermen voor het hellevuur, mocht de Rechter zo besluiten. Hij sluit af met de opmerking dat hij zijn leven in dienst heeft gesteld van God en dat hij als devote christen niet zou moeten hoeven lijden onder diens straffend oordeel.

Gregorius ziet de heilige Martinus als een inside man in het Koninkrijk Gods. Als hij zich wijdt aan Martinus zal deze Gregorius onder diens barmhartige hoede nemen en behoeden voor de ellende die het Laatste Oordeel zal uitstorten over de zondaars. Gregorius zingt onophoudelijk de lof op Martinus en zinspeelt continu op zijn eigen minderwaardigheid: vroomheid en bescheidenheid zouden ook moeten leiden naar de Hemel, zo weet Gregorius, en hij combineert dat met zijn devotie richting God en de heiligen, in dit geval de heilige Martinus.

Missale Gothicum

De Missale Gotchicum is de mis die opgedragen wordt aan de heilige Stephanus, de eerste christelijke martelaar. Stephanus’ feest maakt sinds de 5e eeuw, toen de verblijfplaats van zijn stoffelijke resten werd geopenbaard, deel uit van de Rooms Katholieke liturgie. Als protomartelaar bekleedt Stephanus een belangrijke plaats in het totale arsenaal aan heiligen die in devotie de marteldood stierven. Ook na de instelling van het christendom als geaccepteerde godsdienst en uiteindelijk als officiële staatsgodsdienst bleven martelaars hoog in achting staan, te meer vanwege het feit dat sterven voor het geloof niet meer kon. Christenen werden immers niet langer vervolgd. Dat was een probleem: sterven als martelaar betekent immers vroomheid en staat garant voor een plaats in de hemel. Stephanus kan bij aanroep dienen als leidsman naar de hemel, ook al is het martelaarschap geen optie meer. Het telkenmale verheerlijken van Stephanus’ lotgevallen moet een soortgelijk effect dienen. Dat verklaart de veelvuldige verzoeken die aan God gedaan worden in de Missale Gothicum, waarvan hieronder een kort résumé.

“Laten wij [...] bidden [...] dat Hij [...] ons [...] overlaadt met Zijn zeer rijke barmhartigheid, bewogen door de gebeden van Stephanus.”

“[V]erhoor [...] de [...] gebeden van Uw dienaren: geef ons [...] bescherming. Geef ook dat [Stephanus] bemiddelaar is.”

“[G]eef ons, dat wij de dag van [Stephanus’] geboorte met bijzondere eer vieren, omdat [...] hij Uw gelovigen kan helpen. [G]eef door zijn tussenkomst [...] dat de levenden heil, de gestorvenen eeuwige rust verkrijgen.”

“[W]ij bidden [...] dat wij [...] door [Stephanus’] tussenkomst waardig geacht worden om [...] de vergeving van onze zonden te verkrijgen.”

“[G]eef ons op grond van uw goedheid de hulp van [Stephanus]. Moge [Stephanus] voor dit volk bidden. [...] Mogen deze ogen voor ons worden opgeslagen naar de hemel. [...] Moge hij [de rechterhand van de Vader] voor ons verkrijgen, die [...] bad tot U, heilige God [...] door onze Heer Jezus Christus Uw Zoon, die zich verwaardigd heeft om voor onze zonden [...] geboren te worden [...] opdat Hij Zijn martelaren door Zijn voorbeeld leerde te lijden.”

“Waarlijk heilig [...] is onze Heer Jezus Christus [...] die Zijn martelaar Stephanus met de gemeenschap van het hemelse hof heeft begiftigd, die de zwakheid van ons lichaam op zich heeft genomen.”

“[D]it lijden en sterven [...] prijzen wij door de heilige plechtigheden, en wij vragen [...] dat wij [...] deel mogen hebben aan dat waarachtige lichaam van bloed van de Heer.”

“Laten wij [...] ons gebed uitspreken [...] dat [God] ons [...] maakt to navolgers van [Stephanus] [...] die tot voorbeeld voor ons onderricht de marteldood heeft verdragen. En moge Hij hem [...] de gelegenheid geven om voor ons een [bemiddelaar] te zijn.”

“[G]eef aan ons [...] dat onze ziel zo bereidwillig is om voor Uw Christus te lijden en te sterven, [...] maar dat het martelaarschap aan ons heeft ontbroken.”

“Verhoor het gebed van Uw dienaren. [...] Moge [de] stem [van de bemiddelaar Stephanus] tot u naderen. Opdat het volk [...] daartoe moge komen, waar [Stephanus] U in heerlijkheid heeft gezien, terwijl de hemel geopend was. Moge Gijzelf u verwaardigen dit te verlenen.”

“[G]eef [...] aan al de Uwen dat zij [...] ook waardig geacht worden om altijd heilig en gelukzalig te zijn.”

“Wij brengen U dank, Heer, voor Uw barmhartigheden die jegens ons vermenigvuldigd zijn, die ons redt door de geboorte van Uw Zoon en staande houdt door het gebed van de martelaar Stephanus.”

De gebeden zijn allemaal gericht aan God, maar verzoeken hem om de stem van Stephanus te horen, gebeden die moeten zorgdragen voor het zieleheil van de aanbidder. Stephanus wordt gezien als degene die de weg naar de hemel voorbereidt, God hoeft daarbij alleen nog maar te luisteren naar wat Stephanus zegt over degenen die hun gebeden tot hem richten. Er wordt veelvuldig in de gebiedenderwijs gesproken tot God en verzocht om concrete hulp en zegening, alsof het onafgebroken prijzen van God en Jezus daartoe rechtvaardigt. Vooral de passage waarin wordt gerefereerd aan de ontbroken martelaarsdood laat zien hoe scherp de mis de toewijding van de Kerk moet illustreren: ‘wij zullen dan wel geen marteldood sterven, wij waren er wel toe bereid geweest als het zou kunnen’. Dit alles om God gunstig te stemmen en hem de gebeden van Stephanus te doen welgevallen, als ware de complete kerk bereid in de voetsporen van Stephanus te treden.

Wat hier duidelijk uit blijkt is de rol van Stephanus als bemiddelaar tussen het leven op aarde en het Koninkrijk Gods. Gelardeerd met lofprijzingen op zowel God en Jezus en in mindere mate op Stephanus moet de mis de gebeden die via Stephanus aan God gericht zijn verzekeren van verhoring.