Wat is schoonheid? Om daarachter te komen moeten we eerst bepalen wat we zien en hoe we dat zien. De verschillende filosofische theorieën over de aanschouwelijke werkelijkheid bieden allen handvesten om een theorie van esthetiek op te funderen. Zo is er de monadenleer van Gottfried Wilhelm Leibniz. Hij was in de overtuiging dat de wereld om ons heen een door God bijeengedacht geheel is van eigenschappen, of monaden. Dat doet wat gedateerd aan, en dat is het ook. Leibniz benadert met zijn monadenleer echter wel een nog altijd heet filosofisch hangijzer: de esthetica. Over schoonheid is geen consensus, maar de filosofie zou de filosofie niet zijn als ze niet zocht naar een dekseltje voor dit spreekwoordelijke potje. Hoewel sommigen zeggen dat over smaak niet te twisten valt, bedrijven we vol passie de vurige esthetische redetwist. Smaak, of schoonheid, is al eeuwen voer voor filosofen. En al eeuwen is er onenigheid. Schoonheid lijkt ondefinieerbaar. In het volgende een poging de aard van schoonheid bloot te leggen, en terloops argumenten aan te voeren die geen van de behandelde filosofen in het gelijk stelt.

Leibniz' monadenleer is een rationalistische benadering van de aanschouwelijke werkelijkheid: onze waarnemingen zijn slechts voorstellingen van de werkelijkheid. Deze voorstellingen bestaan in verscheidene gradaties van vaagheid, waarbij de idee van de schone kunsten het predicaat 'helder verward' krijgt. We kunnen de losse eigenschappen van een boom bijvoorbeeld niet onderscheiden. Elk losse blaadje of takje kunnen we niet afzonderlijk zien en/of horen, maar we begrijpen dat het een boom betreft. De praktische kant van kunst is inderdaad helder en verward, want we snappen dat iets een boom is door de 'grote' monaden waar een boom uit bestaat: stam, loof of takken en eventueel wortels. Wij behoeven dus ook geen onderscheid tussen de verschillende blaadjes en de nerven, de bladgroenkorrels, celmembranen en -kernen om te weten waar het over gaat. Dit voorbeeld illustreert de vermogens van ons brein als structuurherkennend systeem. Een computer kan aan de hand van een simpele tekening van een boom niet zien of het daadwerkelijk een boom is (of moet voorstellen). De computer zul je specifiekere informatie moeten toedienen. Het menselijk brein is een structuur herkennend systeem dat zijn gelijke (vooralsnog) dus niet kent. Dat wij bomen zo snel herkennen komt door onze ervaringen. We zien bomen regelmatig en we (her)kennen de eigenschappen van bomen. Een computer herkent die eigenschappen van de boom niet van een foto. Een computer kan de boom niet bijeen redeneren, omdat de computer niet ervaart; hij verzamelt informatie in een statisch systeem. Daarom wordt die informatie ook geen kennis: er is geen onderlinge connectiviteit tussen losse stukjes informatie. Dat beperkt de denkvermogens van de computer en verklaart de afwezigheid van een bewustzijn. Vooralsnog is het redeneren, en daarmee het smaakoordeel, overgelaten aan de mens. Dat redeneren vitaal is voor een smaakoordeel lijkt onnatuurlijk, maar dat is een misvatting.

We redeneren op basis van ervaringen. Maar als we geboren worden hebben we nog geen ervaringen op basis waarvan we kunnen redeneren. Een boreling heeft geen persoonlijkheid. Het is een tabula rasa: een leeg vel. Maar wel een vel met specifieke (on)mogelijkheden en beperkingen: genetische predispositie. In ons geval betekent dat dat we in staat zijn oneindig veel informatie te verwerken en organiseren. Hierin schuilt de grote kracht van de menselijke soort. De mens is hard-wired om informatie om te zetten in kennis en inzicht. De zintuigen verschaffen ons informatie over de aanschouwelijke werkelijkheid, waarna de rede aan het werk gaat met deze gegevens. Zo beoordelen we onze omgeving. Smaak is zo'n oordeel. De meest basale variant manifesteert zich pas als we gaan eten. Omdat de smaakpapillen nog zo pril en vers zijn, is de kleinste suggestie van smaak al genoeg voor de baby. Daarom smaakt babyvoeding ook nergens naar, beoordeeld door 'oude' papillen. Hoe ouder we worden, hoe meer onze papillen te verduren krijgen en hoe meer 'smaakmoeheid' er optreedt. We hebben steeds meer nodig om een gelijkaardige ervaring van smaak te hebben. Daarom houden oude mensen van sterke dingen als jenever, overjarige kaas en mosterd. De waarnemingen waarmee onze breinen van meet af aan worden geconfronteerd vormen en verfijnen het structurerend systeem waarmee we al onze latere waarnemingen organiseren. Smaak volgt uit eten. Zo volgt oog voor schoonheid uit kijken.

Een waarneming is niet hetzelfde als een ervaring: pas als de waarneming een samenwerking aangaat met een verleden waarneming en er een contact optreedt in informatie onderling ontstaat een ervaring. Een ervaring is een fysiologische reactie op een waarneming, wat betekent dat de waarneming bewust is geschied. Een ervaring kan een volgende ervaring 'kleuren'. Eens tegen een boom te zijn gereden met hoge snelheid kan elke toekomstige rijervaring negatief 'merken'. De situatie heeft een angst tot gevolg die de nare ervaringen van het tegen een boom rijden in verband brengt met het rijden zelf. Zo'n ervaring is een duidelijk voorbeeld van de structuur waarmee ons brein werkt. Deze structuur wordt, bij leven, elk moment geüpdate, als een werkend systeem dat zichzelf continu reviseert. Elke nieuwe ervaring wordt afgemeten aan verleden ervaringen en vervolgens verwerkt in de informatiestructuur in ons brein. De aard van de ervaring is dus afhankelijk van de manier waarop de ervaring wordt gedaan, wat weer afhangt van voorgaande ervaringen. Zo zal iemand die een fobie heeft voor spinnen elke ervaring met spinnen als negatief zien, terwijl een exact gelijke ervaring voor een arachnoloog bijzonder positief kan zijn. Het verschil zit hem in de attitude tegenover het object.

Omdat elk individu vanaf de geboorte unieke waarnemingen doet, ontwikkelt elk individu een uniek structurerend systeem voor kennis, wat uiteraard gevolgen heeft voor het smaakoordeel. Wat mooi is en wat niet is dus, strikt gezien, voor geen twee mensen hetzelfde. Het smaakoordeel is volkomen afhankelijk van het structurerend systeem. Schoonheid hangt vooral af van de manier waarop het zintuiglijke wordt beredeneerd. Een pril brein is maar beperkt in staat om de structuur in objecten of artefacten te herkennen. Het begint met de herkenning van ruimtelijkheid. We leven in ruimte en tijd en al onze waarnemingen zijn te reduceren tot deze dimensies. Onze aller-prilste ervaringen vormen ons besef van ruimte en tijd: hoe dingen in de ruimte bestaan en veranderen. Als we eenmaal gewend zijn aan deze dimensies zullen we al onze volgende waarnemingen en ervaringen rubriceren in categorieën van ruimte en tijd. We leren dat alles dat bestaat in ruimte moet bestaan. Blokken en speelgoed en de geluiden die de dingen maken leren ons over causaliteit: het interactief zijn met objecten in de ruimte leert ons dat wijzelf ook in de ruimte bestaan, en dat we in tijd kunnen handelen. Zo leren we de wereld om ons heen begrijpen dankzij terugkerende structuren en patronen. De werkelijkheid bestaat uit structuur, en dat stelt ons gerust. Het leert ons dat we de dingen kennen en het systeem van informatieverwerking eigen zijn. Hoe herkenbaarder de structuur, hoe beter we de informatie kunnen verwerken. Verwerkbaarheid is een voorwaarde voor schoonheid. Kunst moet verwerkbaar zijn, anders vinden we er niet veel aan.

Ervaring geeft het smaakoordeel vorm, oftewel: de structuur van het informatieverwerkend systeem bepaalt de bevalligheid van indrukken. Het brein werkt graag met structuren, omdat die zich gemakkelijk laten herkennen en daarmee bijdragen aan het begrip van de wereld. En begrip van de wereld is essentieel voor het voortbestaan van de soort. Feitelijk is een esthetisch oordeel dus een theoretisch oordeel dat bijdraagt aan het persoonlijk welzijn. Het herkennen van de ruimtelijke structuur in kunst (de kleur en de vorm en, in gevorderde stadia van waarneming, de achterliggende concepten) leidt tot een bevestiging van het brein dat het object of de situatie gemerkt en opgeborgen kan worden en daarmee is herkend door het systeem. Deze herkenning leidt tot een aanmaak van hormonen die ons een tevreden gevoel geven. Het smaakoordeel draagt bij aan de ontwikkeling van het systeem zelf, het stimuleert het brein nieuwe structuren te zoeken. Geoefende zintuigen laten zich uitdagen complexere structuren te herkennen. Bij herkenning treedt een bevestigende fysiologische reactie op en bevestigt het systeem zijn eigen ontwikkeling.

Zonder een substraat van kennis kan er geen (smaak)oordeel worden geveld. De schoonheid van de grotschilderingen van Lascaux wordt bijvoorbeeld bepaald door hun leeftijd, niet door hun vorm. Dat zou betekenen dat alle dingen mooi zijn, als ze maar oud genoeg zijn. Dat is echter een foute aanname, want oude dingen zijn enkel mooi door een nostalgische connotatie van het object. Lascaux is van onschatbare waarde voor de kunstgeschiedenis, maar zonder de historische context zijn de schilderingen tamelijk nietszeggend. David Hume's test of time gaat dus slechts gedeeltelijk op. Dan heeft het nog slechts betrekking op de historische context, niet op de daadwerkelijke vorm van de kunstuiting. Bovendien zijn de schilderingen niet bedoeld om mooi te zijn, maar ondersteunden ze een magisch ritueel met betrekking tot de jacht. Wij hebben er kunst van gemaakt, terwijl het voor de mens toentertijd pure noodzaak was. Omdat we een afstand ervaren en een zeker sentiment voor het verleden hebben, richting onze eigen oorsprong, koesteren we nostalgische gevoelens. We bewaren foto's en objecten van het verleden en doen het herleven in verhalen, boeken, films en liederen. Of die onderdelen van onze geschiedenis mooi zijn, is afhankelijk van wat het betekent voor ons als volk. Ook hier is het smaakoordeel zuiver een oordeel dat voortkomt uit ervaring. En dat is met kunst niet anders.

Hoe dan ook lijkt structuur het geheim achter schoonheid. Mooie muziek wordt gekenmerkt door laag op laag van melodie en harmonie. Mooie gezichten zijn symmetrisch. Juist de kleine oneffenheden benadrukken de verfijnde structuur van het schone: net dat ene kraakje in het instrument, of de tache de beauté van Marilyn Monroe doen ons beseffen hoe harmonieus het geheel eigenlijk is. De antithese leidt tot de synthese: de gewaarwording van harmonie en structuur. Alles dat mooi is kan zo benaderd worden vanuit wiskundig perspectief. Dat verraadt de systematiek achter schoonheid, een verontrustend rationeel systeem achter het bijna heilige postmoderne idee van individualiteit. Structuur als esthetische speerpunt wijst erop dat de ontroering door schoonheid niets anders is dan een fysiologische reactie, een beloning van het brein voor het bezigen van hersengymnastiek. De romantiek van introspectie vergaan tot stof. En dat is best eng. Want wat zijn wij dan meer dan sleetse, wispelturige waarnemingsmachines?

De wijsheid die bij monde van Leibniz, Baumgarten, Hume, Locke, Kant en Hegel de wereld ingegaan is, vindt altijd verfijning of tegenspraak. De oude filosofieën lijken voorbijgestreefd door de moderne empirische wetenschappen. Dankzij de moderne kennis zijn we in staat de wat zweverige monadenleer van Leibniz af te wijzen. Wat ook Hume en Kant niet wisten over de fysiologie van de mens en de werking van de hersenen heeft duidelijk bijgedragen aan het in gebreke blijven van hun esthetica: theorieën die zweverig overkomen en stiekem afhankelijk lijken van entiteiten van speculatieve en metafysische aard. Het is simpeler dan dat: schoonheid is het begrijpen van de zintuiglijke indrukken. Hoe lastiger de puzzel, hoe groter de bevrediging bij begrip. Het gaat er niet om wat mooi is, maar om het ervaren van de schoonheid. Dat getuigt van de systemen die ons, als soort, op de been houden. Schoonheid redt levens.