Bij de laatste uitzending van Zomergasten in het seizoen 2020 is Ilja Leonard Pfeiffer te gast. Hij praat over authenticiteit, de noodzaak ergens in te geloven en ironie. Dat laatste thema snijdt hij aan via Dolly Parton. Dolly speelt een rol in een “rich man’s game”, afgebeeld in de documentaire “Here I Am”.

“You know how much it costs to look this cheap?”

Dolly heeft volledige controle over hoe ze zich aan ons voorschotelt, maar ze gebruikt dat imago van domme blondje om een serieuze boodschap te communiceren. Pfeiffer noemt Dolly serieuze satire, sterk feministische kunst. “Showbusiness is a moneymaking joke and I like jokes.” Het spel met kunst en markt is ook zo’n grap, een ironisch carnaval waarvan onduidelijk is wie er nu eigenlijk wie voor de gek houdt. Wij, eenvoudige boerenlullen, zijn vol afgrijzen als we zien hoe enorm veel geld voor zoiets ijdels als hedendaagse kunst wordt verspild.

We smoren dit gevoel door deze rijken voor apen met gouden ringen te houden, zwijnen met parels of keizers met nieuwe kleren. Maar van de andere kant lachen de rijken ons uit, omdat we simpelweg niet gekwalificeerd zijn om dit spel met het grote geld mee te spelen. Ze zullen ons verwijten dat ons dedain uit onze armoede voortkomt. Wij zitten aan het korte eind van de grap, zogezegd, omdat we jaloers en bitter zijn over onze alledaagsheid. Het grootse en meeslepende parkeren wij, want “if you can’t get what you want, you’ll have to want what you get.” Die mentaliteit — roeien met de riemen die je hebt — is een knieval voor middelmaat. We mikken niet op de sterren, want de kans bestaat dat we het niet halen en dat betekent gezichtsverlies. Je kunt veel zeggen van risico-ondernemers en grote dromers, maar ze gaan er wel voor. En dat stelt ze in staat het rijkeluisspelletje te spelen.

Ben Lewis, luis in de pels van de moderne kunsthandel, stelde bij een kort optreden in de Saatchi Gallery in 2011 dat moderne kunst, met alle taalspelletjes die het speelt en waar het, dankzij musea, in verwikkeld raakt, uiteindelijk nergens meer over lijkt te gaan. Legers vermogenden jagen dat blanco banier na waar Vergilius Dante voor waarschuwt. “Gabriel [Orozco] has often said that he likes to disappoint people with his work.” Het werk is slecht, maar dat is de bedoeling, dus dat is goed omdat het de bedoeling is dat het teleurstelt. Musea kunnen niet meer overbrengen waarom kunst ertoe doet, stelt Lewis. Elke ingreep en elk object kan kunst zijn, afhankelijk van wat het museum, of de galerie, erover zegt. Museumcuratoren kunnen van een scheet een gedematerialiseerd kunstobject maken, zegt Lewis. Dit is een spel met ironie, maar zeer oprecht gespeeld. Dusdanig oprecht dat onmogelijk meer is aan te wijzen waar de ironie begint of ophoudt.

Maar de ironie, dat is waar ILP over spreekt, is wellicht die grap die de hele markt met ons beide uithaalt. Met ons, de eenvoudige boerenlullen én de rijken der aarde, door ons die marktomgeving te laten ontwerpen en uitbuiten. De grote filosoof Ron Swanson zei ooit dat kapitalisme God’s manier is om het onderscheid tussen de slimme en de arme mensen te maken. Hier zitten we dan, arme mensen omdat we niet slim genoeg zijn om het spel mee te spelen. Of misschien hoef je er helemaal niet slim voor te zijn.

Kunsthandel is het klaverjassen van de superrijken. En dat het veel geld kost maakt ze niks uit, want er is altijd een volgende die het voor nog meer zal willen kopen. Alleen maar om te laten zien dat-ie dat kan. Toen mijn vader en moeder ooit met de touringcar van de cursus Frans naar Parijs afreisden begingen ze de klassieke vergissing koffie te drinken op een terrasje aan de Champ Élysées. De rekening: 14 gulden per kopje. De onverbeterlijke reactie van mijn vader: “Doe er nog maar twee.” Wie houdt wie nu voor de gek?

Maar wellicht dat de ironie zichzelf nog gaat tonen in zogenaamde rechtvaardigheid — die van het poëtische soort die niet voor niets precies daar ook thuis hoort: in de poëzie — en de eersten de laatsten zullen worden [Mattheüs 20]. Want dat lijkt toch het credo dat dergelijke marktbewegingen bij ons zo’n zure smaak in de mond geeft.

Mattheüs 20:13-15 Vriend! ik doe u geen onrecht; zijt gij niet met mij eens geworden voor een penning? Neem het uwe en ga heen. Ik wil dezen laatsten ook geven, gelijk als u. Of is het mij niet geoorloofd, te doen met het mijne, wat ik wil? Of is uw oog boos, omdat ik goed ben?

Dit is een veiling. We zetten in op een bepaalde prijs. Krijgen wij die betaald, dan zijn we tevreden. Krijgt een ander meer, dan zijn we met hetzelfde bedrag ineens niet meer tevreden. “O heer in het hemelrijk, wat zitten uw dubbeltjes ongelijk.” De ironie houdt zijn keutel in. Zal er gerechtigheid zijn? En hoe vinden we dat die eruit moet zien?

Dit spel met kunst en marktwaarde, ironisch, cynisch, decadent — hoe je het ook wilt noemen — is een polonaise in het donker. Waar we heen gaan weet niemand en wie we volgen is onduidelijk. Als je je het niet kunt veroorloven moet je er vandaan blijven. Zolang de muziek speelt wordt er gedanst. Wij maken die muziek, en er zal gedanst worden.

Neem het uwe en ga heen.